De Kroezeboom op de Fleringer-Es.
De Kroezeboom op de Fleringer Es, is blijkens onderzoek (o.m. van de bomenstichting) een van de oudste eiken van Nederland. De Bomenstichting heeft in haar register voor Monumentale Bomen vermeld dat de boom vermoedelijk tussen 1400 en 1600 is aangeplant.
Kroezeboom (soms ook als kroeseboom geschreven) betekent kruisboom:
een boom die een grens of kruispunt aangeeft. die mogelijk in de tijd van de marke-inrichting voor de boeren van de marke al als grensbepaling (loak-boom) heeft gediend, om de gronden, die bebouwd werden, af te bakenen, deze boom heeft bij de katholieken vooral bekendheid gekregen vanwege de tijd der Reformatie, met name tussen ± 1630 – 1730.
Wanneer het bijeenkomen voor een H. Mis in een boerenschuur of op een adellijk erf te gevaarlijk werd i.v.m. represailles, dan trok men weer over de grens of kwam men soms bijeen onder de Kroezeboom. Vooral in de tijd na de munsterse invallen, toen de resoluties tegen de katholieken nog eens verscherpt werden, was het bijeenkomen op deze rustige plaats nog het minst gevaarvol. Hier kon men de verspieders gemakkelijk zien naderen, tijdig verdwijnen, en zich voor arrestatie veiligstellen.
Volgens informatie verstrekt door het Meertens Instituut (auteur: Jeroen van de Ven) stond hier in de 16e en 17e eeuw een veldkapelletje, een ‘hilligen huesken’. Onbekend is welke heilige hier werd vereerd. Hoewel het kapelletje in de loop van de 17e eeuw schijnt te zijn afgebroken, bleef het Katholieke kerkvolk in deze periode van de Reformatie (1632 – 1732) hier naar toe trekken, om er in het geheim eucharistievieringen te houden.
Een groot missionaris voor noord- Twente in de tijd na de munsterse invallen is wel geweest Henricus Smithuis, pastoor van Ootmarsum (1680 – 1726) en Aartspriester van Twente (1705 – 1726). Omdat het hem onmogelijk was, om lang in Ootmarsum te blijven wonen, vestigde hij zich in Halle ( in het duitse Hezinge), bouwde daar een kerkhuis op het erve Koninck (nu Volker) en huurde daarbij het erve Holthuis af, als er honderden mensen kwamen toestromen. ± 1700 bouwde hij op het erve Scholte Nielink (vlak over de grens bij Mander) een tweede kerkhuis.
Van daaruit trok hij met zijn assistenten, soms als marskramers of handwerkslieden gekleed, er op uit, om het katholiek geloof bij de mensen vurig te houden en hierin niet te verslappen.
Aan Henricus Smithuis is het ook te danken, dat Twente gespaard is gebleven voor dwalingen binnen de katholieke leer (Jansenisme) , waardoor men zich niet meer wilde houden aan de voorschriften van de H. Stoel.
Onder zijn bezielende leiding heeft geen der Twentse pastoors zich laten misleiden, om zich af te scheiden van Rome en toe te treden tot het zg. Utrechtse Vicariaat (later Oud-katholieken genoemd).
De naam van pastoor Smithuis is aan de Kroezeboom verbonden, omdat hij met zijn assistenten daar menigmaal de H. Dienst heeft verricht voor Tubbergen en omgeving.
De schrijver Röring tekent uit oude overleveringen aldus op:
“Op een vroege zondagochtend in de zomer van het jaar 1687. Uit alle buurtschappen van Tubbergen en Weerselo, zelfs uit Almelo, komen op dat tijdstip bezoekers naar Fleringen, om daar onder de eeuwenheugende eik een godsdienstoefening bij te wonen. Vroeg in de morgen moet dat geschieden, om geen onraad te wekken en niet plotseling overvallen te worden. Daar nadert van de kant van Tubbergen een wagen, met twee vurige kleppers bespannen. Bij de boom gekomen, klimt een priester af, en geeft aan het volk ,hier aanwezig de zegen. ‘
Is heer Wagelaar, assistent of kapelaan van pastoor Smithuis. De paarden worden ergens in de buurt op stal gezet. Een zware kist wordt vervolgens van de wagen genomen. Daarin bevindt zich het draagbaar altaar, dat nu in de schaduw van de boom wordt opgeslagen. Ook bevat de kist het eenvoudige altaargewaad voor de priester, die zich nu ijlings kleedt en het H. Misoffer begint. Als dat afgelopen is, beklimt de priester de wagen en houdt een predikatie, die langer dan een uur duurt. Daarna spreekt hij nog met enkele personen uit de aanwezigen, die zijn hulp inroepen, hetzij om een zieke te bedienen, of een kind, dat reeds enige weken oud is, te dopen. Het volk gaat huiswaarts. Ook wij verlaten de plaats en slaan de weg op, die leidt naar het dorp Tubbergen. Over eenzaamheid hebben wij hier volstrekt niet te klagen. Tal van kerkgangers uit het dorp en omgeving, uit Geesteren, zelfs uit Vriezenveen, houden ons gezelschap. Heel vroeg hebben ze hun woning verlaten, om op tijd onder de Kroezeboom present te kunnen zijn. Wat ze nu weer gehoord hebben, is teerkost voor geruime tijd”,
Omstreeks 1730 kwam aan de Kroezeboom tijd een einde. Er kwamen toen nieuwe bepalingen van de Staten van Overijssel (1732) betreffende de toelating van priesters en het houden van godsdienstoefeningen onder bepaalde voorwaarden.
Maar de Kroezeboom bleef bij de Tubbergenaren in ere, omdat zij een symbool was en is van opofferingsgezindheid en vastberadenheid in geloof.
Om die reden heeft de familie von Bönninghausen bij de verkoop van gronden in de Fleringer-es (1916) bepaald: dat een oppervlakte gronds met een straal van 20 meter, gemeten uit het hart van de boom, geschonken werd aan de parochie Tubbergen. In de twintigste eeuw herleefde de religieuze cultus rond de Kroezeboom.
Op 15 juli 1909 werd er een mis opgedragen ter gelegenheid van het eeuwfeest van de teruggave van de St. Pancratiuskerk in Tubbergen. In 1916 werd de locatie eigendom van de St. Pancratiusparochie van Tubbergen.
In 1909 is er weer een kapel gebouwd, een kleine neogotische H. Hartkapel, met daarin achter een hek een H. Hartbeeld.
In 1944 werd deze kapel vervangen door een nieuwe, open houten kapel met vakwerkmuren.
Sinds 1970 worden bij de Kroezeboom regelmatig bijeenkomsten gehouden door Katholieken en de vredesbeweging, ook wordt de Kroezeboom tegenwoordig vaak als trouwlocatie gebruikt, zowel burgerlijk als kerkelijk.